rotten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rot | rotte | heb gerot |
jij, je, u | rot | rotte | hebt gerot |
hij, zij, het | rot | rotte | heeft gerot |
wij | rotten | rotten | hebben gerot |
jullie | rotten | rotten | hebben gerot |
zij, ze | rotten | rotten | hebben gerot |
Presens
Example presens sentences for Rotten with some of the pronouns.
- De appels rotten snel in de hitte.
- Ik merk dat het voedsel begint te rotten.
- De geur van rottende vis is verschrikkelijk.
- De bladeren rotten langzaam op de grond.
- Het afval begint te rotten en verspreidt een vieze geur.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Rotten with some of the pronouns.
- De appels rotten altijd als ze niet goed worden bewaard.
Perfectum
Example perfectum sentences for Rotten with some of the pronouns.
- De vruchten zijn al geruime tijd aan het rotten.
- Ik heb gemerkt dat het voedsel begon te rotten.
- We hebben de rottende geur al eerder geroken.
- De bladeren zijn langzaam aan het rotten geweest.
- Het afval is gaan rotten en heeft een vieze geur verspreid.