omkantelen

Conjugations List of Omkantelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkantel omkantelde omheb omgekanteld
jij, je, ukantelt omkantelde omhebt omgekanteld
hij, zij, hetkantelt omkantelde omheeft omgekanteld
wijkantelen omkantelden omhebben omgekanteld
julliekantelen omkantelden omhebben omgekanteld
zij, zekantelen omkantelden omhebben omgekanteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Omkantelen with some of the pronouns.

  • Ik kantel de vaas om.
  • Je kantelt de fles om.
  • Hij kantelt het glas om.
  • We kantelen de tafel om.
  • Ze kantelen de emmer om.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Omkantelen with some of the pronouns.

  • Ik kantelde de vaas om.
  • Je kantelde de fles om.
  • Hij kantelde het glas om.
  • We kantelden de tafel om.
  • Ze kantelden de emmer om.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Omkantelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de vaas omgekanteld.
  • Je hebt de fles omgekanteld.
  • Hij heeft het glas omgekanteld.
  • We hebben de tafel omgekanteld.
  • Ze hebben de emmer omgekanteld.