omsuizen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | omsuis | omsuisde | heb omsuisd |
jij, je, u | omsuist | omsuisde | hebt omsuisd |
hij, zij, het | omsuist | omsuisde | heeft omsuisd |
wij | omsuizen | omsuisden | hebben omsuisd |
jullie | omsuizen | omsuisden | hebben omsuisd |
zij, ze | omsuizen | omsuisden | hebben omsuisd |
PresensBeta
Example presens sentences for Omsuizen with some of the pronouns.
- De wind omsuist de bomen.
- Ik omsuis de hoek om op mijn fiets.
- Het geluid van de zee omsuist mijn oren.
- De stilte wordt omsuisd door een voorbijrijdende trein.
- Wanneer de vogels overvliegen, omsuizen ze het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omsuizen with some of the pronouns.
- Terwijl ik fietste, omsuisde de wind mijn gezicht.
- Vroeger, toen we nog op het platteland woonden, omsuisden de koeien het erf.
- Elke nacht omsuisden de nachtvlinders het licht in de tuin.
- Tijdens de onweersbui omsuisden de donderslagen de hele buurt.
- Toen ik de berg afrende, omsuisden de geluiden van de natuur mij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omsuizen with some of the pronouns.
- De storm heeft de stad omsuisd.
- Ik ben gisteren omgesuisd op mijn skates.
- We hebben het geluid van de waterval omsuisd.
- Hij is langs me heen omgesuisd zonder iets te zeggen.
- De windvlaag heeft de bladeren omsuisd.