onteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | onteer | onteerde | heb onteerd |
jij, je, u | onteert | onteerde | hebt onteerd |
hij, zij, het | onteert | onteerde | heeft onteerd |
wij | onteren | onteerden | hebben onteerd |
jullie | onteren | onteerden | hebben onteerd |
zij, ze | onteren | onteerden | hebben onteerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Onteren with some of the pronouns.
- Ik onteer de tradities en waarden van mijn voorouders niet.
- Jij onteert het vertrouwen van je vrienden door te liegen.
- Hij onteert de reputatie van zijn bedrijf met zijn oneerlijke praktijken.
- Zij onteren de principes van gelijkheid en rechtvaardigheid.
- Wij onteren de natuur door vervuilende stoffen in het water te lozen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Onteren with some of the pronouns.
- Vroeger onteerde ik de regels, maar nu ben ik veranderd.
- Toen ik jong was, onteerde ik de normen van mijn ouders.
- Hij onteerde herhaaldelijk de afspraken die we hadden gemaakt.
- Zij onteerde de waarde van teamwork door altijd alleen te werken.
- In het verleden onteerden wij de rechten van minderheden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Onteren with some of the pronouns.
- Ik heb de eer van mijn familie onteerd door mijn misstappen.
- Jij hebt de naam van je school onteerd met je wangedrag.
- Hij heeft de code van ethiek onteerd door zijn onethische handelingen.
- Zij heeft de belofte gebroken en daarmee haar woord onteerd.
- Wij hebben de vriendschap onteerd door elkaar te verraden.