ontstijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontstijg | ontsteeg | heb ontstegen |
jij, je, u | ontstijgt | ontsteeg | hebt ontstegen |
hij, zij, het | ontstijgt | ontsteeg | heeft ontstegen |
wij | ontstijgen | ontstegen | hebben ontstegen |
jullie | ontstijgen | ontstegen | hebben ontstegen |
zij, ze | ontstijgen | ontstegen | hebben ontstegen |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontstijgen with some of the pronouns.
- Ik ontstijg de alledaagse beslommeringen.
- Jij ontstijgt de normen en waarden van de maatschappij.
- Hij ontstijgt de verwachtingen van zijn leraren.
- Wij ontstijgen de grenzen van ons eigen kunnen.
- Zij ontstijgen de beperkingen van hun omstandigheden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontstijgen with some of the pronouns.
- Ik ontsteeg de alledaagse beslommeringen.
- Jij ontsteeg de normen en waarden van de maatschappij.
- Hij ontsteeg de verwachtingen van zijn leraren.
- Wij ontstegen de grenzen van ons eigen kunnen.
- Zij ontstegen de beperkingen van hun omstandigheden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontstijgen with some of the pronouns.
- Ik ben de alledaagse beslommeringen ontstegen.
- Jij bent de normen en waarden van de maatschappij ontstegen.
- Hij is de verwachtingen van zijn leraren ontstegen.
- Wij zijn de grenzen van ons eigen kunnen ontstegen.
- Zij zijn de beperkingen van hun omstandigheden ontstegen.