pareren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pareer | pareerde | heb gepareerd |
jij, je, u | pareert | pareerde | hebt gepareerd |
hij, zij, het | pareert | pareerde | heeft gepareerd |
wij | pareren | pareerden | hebben gepareerd |
jullie | pareren | pareerden | hebben gepareerd |
zij, ze | pareren | pareerden | hebben gepareerd |
Presens
Example presens sentences for Pareren with some of the pronouns.
- Ik pareer de aanval met gemak.
- Jij pareert de kritiek moeiteloos.
- Hij pareert de vragen van de journalisten professioneel.
- Zij pareren de uitdagingen met creatieve oplossingen.
- We pareren de aanvallen van de tegenstanders effectief.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Pareren with some of the pronouns.
- Ik pareerde regelmatig de aanvallen tijdens de wedstrijd.
- Jij pareerde vroeger de kritiek met humor.
- Hij pareerde altijd de lastige vragen tijdens de interviews.
- Zij pareerden vaak de uitdagingen met doorzettingsvermogen.
- We pareerden gisteren de aanvallen van de tegenstanders efficiënt.
Perfectum
Example perfectum sentences for Pareren with some of the pronouns.
- Ik heb de aanval succesvol gepareerd.
- Jij hebt de kritiek adequaat gepareerd.
- Hij heeft de vragen van de journalisten bekwaam gepareerd.
- Zij hebben de uitdagingen met succes gepareerd.
- We hebben de aanvallen van de tegenstanders goed gepareerd.