opbomen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boom op | boomde op | heb opgeboomd |
jij, je, u | boomt op | boomde op | hebt opgeboomd |
hij, zij, het | boomt op | boomde op | heeft opgeboomd |
wij | bomen op | boomden op | hebben opgeboomd |
jullie | bomen op | boomden op | hebben opgeboomd |
zij, ze | bomen op | boomden op | hebben opgeboomd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opbomen with some of the pronouns.
- Ik boom op over mijn nieuwe baan.
- Jij boemt op over je reiservaringen.
- Hij/Zij/Het boemt op over zijn/haar prestaties.
- Wij/jullie/zij bomen op over het concert van gisteravond.
- U boemt op over uw kookkunsten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opbomen with some of the pronouns.
- Vroeger boomde ik altijd op over mijn sportprestaties.
- Toen jij jong was, boomde je vaak op over je avonturen.
- Hij/Zij/Het boomde op over zijn/haar verleden.
- In die tijd boomden wij/jullie/zij op over politiek.
- U boomde vroeger op over uw creatieve projecten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opbomen with some of the pronouns.
- Ik heb opgeboomd over mijn vakantieplannen.
- Jij hebt opgeboomd over de laatste film die je hebt gezien.
- Hij/Zij/Het heeft opgeboomd over zijn/haar successen.
- Wij/jullie/zij hebben opgeboomd over het feest van afgelopen weekend.
- U heeft opgeboomd over uw nieuwe auto.