oprapen

Conjugations List of Oprapen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikraap opraapte opheb opgeraapt
jij, je, uraapt opraapte ophebt opgeraapt
hij, zij, hetraapt opraapte opheeft opgeraapt
wijrapen opraapten ophebben opgeraapt
jullierapen opraapten ophebben opgeraapt
zij, zerapen opraapten ophebben opgeraapt

Presens
Beta

Example presens sentences for Oprapen with some of the pronouns.

  • Ik raap de bladeren op in de tuin.
  • Hij raapt zijn speelgoed op na het spelen.
  • Wij rapen elke ochtend de eieren op bij de kippen.
  • Jullie rapen het afval op tijdens de schoonmaakactie.
  • De hond raapt de stok op die ik heb gegooid.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Oprapen with some of the pronouns.

  • Vroeger raapte ik altijd bloemen op tijdens mijn wandelingen.
  • Toen ik jong was, raapten we appels op in de boomgaard.
  • Hij raapte de gevallen bladeren op voordat het begon te regenen.
  • Elke avond raapten ze het speelgoed van de kinderen op.
  • We raapten al het zwerfafval op in de buurt.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Oprapen with some of the pronouns.

  • Ik heb de sleutels opgeraapt die ik had laten vallen.
  • Hij heeft het geld opgeraapt dat op straat lag.
  • Wij hebben de boeken opgeraapt en teruggezet in de bibliotheek.
  • Jullie hebben de scherven opgeraapt na het gebroken glas.
  • De kinderen hebben de schelpen opgeraapt op het strand.