opslokken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | slok op | slokte op | heb opgeslokt |
jij, je, u | slokt op | slokte op | hebt opgeslokt |
hij, zij, het | slokt op | slokte op | heeft opgeslokt |
wij | slokken op | slokten op | hebben opgeslokt |
jullie | slokken op | slokten op | hebben opgeslokt |
zij, ze | slokken op | slokten op | hebben opgeslokt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opslokken with some of the pronouns.
- Ik slok de soep op.
- Jij slokt het water op.
- Hij/zij slikt de pil op.
- Wij slurpen de spaghetti op.
- Zij drinken de koffie snel op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opslokken with some of the pronouns.
- Ik slokte de melk op.
- Jij slokte de energiedrank op.
- Hij/zij slikte de bittere medicijn op.
- Wij slurpten de frisdrank op.
- Zij dronken de thee snel op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opslokken with some of the pronouns.
- Ik heb de maaltijd opgeslokt.
- Jij hebt de informatie opgeslokt.
- Hij/zij heeft de boeken opgeslokt.
- Wij hebben de tijd opgeslokt.
- Zij hebben de woorden opgeslokt.