opsnoepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snoep op | snoepte op | heb opgesnoept |
jij, je, u | snoept op | snoepte op | hebt opgesnoept |
hij, zij, het | snoept op | snoepte op | heeft opgesnoept |
wij | snoepen op | snoepten op | hebben opgesnoept |
jullie | snoepen op | snoepten op | hebben opgesnoept |
zij, ze | snoepen op | snoepten op | hebben opgesnoept |
PresensBeta
Example presens sentences for Opsnoepen with some of the pronouns.
- Ik snoep op.
- Jij snoept op.
- Hij snoept op.
- Zij snoept op.
- Wij snoepen op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opsnoepen with some of the pronouns.
- Ik snoepte op.
- Jij snoepte op.
- Hij snoepte op.
- Zij snoepte op.
- Wij snoepten op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opsnoepen with some of the pronouns.
- Ik heb opgesnoept.
- Jij hebt opgesnoept.
- Hij heeft opgesnoept.
- Zij heeft opgesnoept.
- Wij hebben opgesnoept.