opstoppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stop op | stopte op | heb opgestopt |
jij, je, u | stopt op | stopte op | hebt opgestopt |
hij, zij, het | stopt op | stopte op | heeft opgestopt |
wij | stoppen op | stopten op | hebben opgestopt |
jullie | stoppen op | stopten op | hebben opgestopt |
zij, ze | stoppen op | stopten op | hebben opgestopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opstoppen with some of the pronouns.
- Ik stop snoepjes in mijn tas.
- Jij stopt je kleren in de kast.
- Hij stopt de boeken in zijn rugzak.
- Zij stopt geld in haar portemonnee.
- Wij stoppen de cadeautjes in een doos.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opstoppen with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, stopte ik veel snoep in mijn mond.
- Vroeger stopte jij altijd je speelgoed in een doos.
- Hij stopte vroeger zijn vieze sokken onder zijn bed.
- Zij stopten elke zomer groenten en fruit in potten.
- Wij stopten vroeger de kranten in de brievenbus.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opstoppen with some of the pronouns.
- Ik heb de sleutels in mijn zak gestopt.
- Jij hebt je spullen in de koffer gestopt.
- Hij heeft de brieven in de envelop gestopt.
- Zij heeft het eten in de koelkast gestopt.
- Wij hebben de foto's in het album gestopt.