oversparen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spaar over | spaarde over | heb overgespaard |
jij, je, u | spaart over | spaarde over | hebt overgespaard |
hij, zij, het | spaart over | spaarde over | heeft overgespaard |
wij | sparen over | spaarden over | hebben overgespaard |
jullie | sparen over | spaarden over | hebben overgespaard |
zij, ze | sparen over | spaarden over | hebben overgespaard |
PresensBeta
Example presens sentences for Oversparen with some of the pronouns.
- Ik overspaar elke maand een deel van mijn inkomen.
- Jij overspaart graag voor je vakantie.
- Hij/Zij overspaart om een nieuwe auto te kunnen kopen.
- Wij oversparen voor onze kinderen hun toekomst.
- Zij oversparen altijd voor onverwachte uitgaven.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oversparen with some of the pronouns.
- Vroeger overspaarde ik regelmatig, maar nu niet meer.
- Toen ik jong was, overspaarde ik al mijn zakgeld.
- Hij/Zij overspaarde vaak tijdens zijn/haar studententijd.
- Wij overspaarden elke maand een vast bedrag voor onze studies.
- Zij overspaarden gedurende jaren om hun droomhuis te kunnen kopen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oversparen with some of the pronouns.
- Ik heb overspaard om een huis te kunnen kopen.
- Jij hebt vorig jaar flink overspaard.
- Hij/Zij heeft al genoeg overspaard om een wereldreis te maken.
- Wij hebben ons doel bereikt doordat we hebben overspaard.
- Zij hebben samen geld overspaard voor een gezamenlijk cadeau.