oververtellen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | vertel over | vertelde over | heb oververteld |
jij, je, u | vertelt over | vertelde over | hebt oververteld |
hij, zij, het | vertelt over | vertelde over | heeft oververteld |
wij | vertellen over | vertelden over | hebben oververteld |
jullie | vertellen over | vertelden over | hebben oververteld |
zij, ze | vertellen over | vertelden over | hebben oververteld |
Presens
Example presens sentences for Oververtellen with some of the pronouns.
- Ik oververtel het verhaal aan mijn vrienden.
- Jij oververtelt graag anekdotes op feestjes.
- Hij oververtelt de gebeurtenissen van gisteren aan zijn collega's.
- Zij oververtellen de legende aan de jongere generatie.
- Wij oververtellen de grappen die we hebben gehoord.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Oververtellen with some of the pronouns.
- Ik oververtelde het verhaal aan mijn vrienden.
- Jij oververtelde graag anekdotes op feestjes.
- Hij oververtelde de gebeurtenissen van gisteren aan zijn collega's.
- Zij oververtelden de legende aan de jongere generatie.
- Wij oververtelden de grappen die we hadden gehoord.
Perfectum
Example perfectum sentences for Oververtellen with some of the pronouns.
- Ik heb het verhaal aan mijn vrienden oververteld.
- Jij hebt graag anekdotes op feestjes oververteld.
- Hij heeft de gebeurtenissen van gisteren aan zijn collega's oververteld.
- Zij hebben de legende aan de jongere generatie oververteld.
- Wij hebben de grappen die we hebben gehoord oververteld.