pachten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pacht | pachtte | heb gepacht |
jij, je, u | pacht | pachtte | hebt gepacht |
hij, zij, het | pacht | pachtte | heeft gepacht |
wij | pachten | pachtten | hebben gepacht |
jullie | pachten | pachtten | hebben gepacht |
zij, ze | pachten | pachtten | hebben gepacht |
Presens
Example presens sentences for Pachten with some of the pronouns.
- Ik pacht een stuk land van mijn buurman.
- Jij pacht een boerderij in het noorden van het land.
- Hij/zij pacht een restaurant in de stad.
- Wij pachten een veld om groenten te verbouwen.
- Jullie pachten een vakantiehuisje aan het meer.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Pachten with some of the pronouns.
- Ik pachtte een stuk land van mijn buurman.
- Jij pachtte een boerderij in het noorden van het land.
- Hij/zij pachtte een restaurant in de stad.
- Wij pachtten een veld om groenten te verbouwen.
- Jullie pachtten een vakantiehuisje aan het meer.
Perfectum
Example perfectum sentences for Pachten with some of the pronouns.
- Ik heb een stuk land gepacht van mijn buurman.
- Jij hebt een boerderij in het noorden van het land gepacht.
- Hij/zij heeft een restaurant in de stad gepacht.
- Wij hebben een veld gepacht om groenten te verbouwen.
- Jullie hebben een vakantiehuisje aan het meer gepacht.