paleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | paleer | paleerde | heb gepaleerd |
jij, je, u | paleert | paleerde | hebt gepaleerd |
hij, zij, het | paleert | paleerde | heeft gepaleerd |
wij | paleren | paleerden | hebben gepaleerd |
jullie | paleren | paleerden | hebben gepaleerd |
zij, ze | paleren | paleerden | hebben gepaleerd |
Presens
Example presens sentences for Paleren with some of the pronouns.
- Ik palmeer vandaag een nieuw boek.
- Jij palmeert elke dag je schoenen.
- Hij/Zij/Het paleert de muren in de woonkamer.
- Wij palmeren regelmatig samen in het park.
- Jullie palmeren altijd met veel enthousiasme.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Paleren with some of the pronouns.
- Vroeger paleerde ik vaak mijn kleding.
- Toen hij jong was, paleerde hij zijn speelgoed.
- Ze paleerde altijd de ramen op zondagochtend.
- In die periode paleerden wij veel kunstwerken.
- Jullie paleerden vroeger samen muziekinstrumenten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Paleren with some of the pronouns.
- Ik heb vorige week een mooi schilderij gepaleerd.
- Jij hebt al meerdere keren je fiets gepaleerd.
- Hij/Zij/Het heeft gisteren de taart gepaleerd.
- Wij hebben onlangs ons huis gepaleerd.
- Jullie hebben de problemen succesvol gepaleerd.