pikeren

Conjugations List of Pikeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpikeerpikeerdeheb gepikeerd
jij, je, upikeertpikeerdehebt gepikeerd
hij, zij, hetpikeertpikeerdeheeft gepikeerd
wijpikerenpikeerdenhebben gepikeerd
julliepikerenpikeerdenhebben gepikeerd
zij, zepikerenpikeerdenhebben gepikeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Pikeren with some of the pronouns.

  • Ik piker elke dag over mijn toekomst.
  • Jij pikert vaak over kleine problemen.
  • Hij/Zij pikert over de examens.