pitten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pit | pitte | heb gepit |
jij, je, u | pit | pitte | hebt gepit |
hij, zij, het | pit | pitte | heeft gepit |
wij | pitten | pitten | hebben gepit |
jullie | pitten | pitten | hebben gepit |
zij, ze | pitten | pitten | hebben gepit |
PresensBeta
Example presens sentences for Pitten with some of the pronouns.
- Ik pit elke avond.
- Jij pitt je altijd te laat.
- Hij/Zij/Het pitt regelmatig in het park.
- Wij pitten graag op de bank.
- Jullie pitten vaak bij vrienden thuis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pitten with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, pitte ik altijd vroeg.
- Vroeger pitt jij elke dag een dutje.
- Hij/Zij/Het pitte vaak in de middag.
- Wij pitten veel tijdens de lange treinreis.
- Jullie pitten altijd goed als baby's.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pitten with some of the pronouns.
- Ik heb gisteravond gepit.
- Jij hebt al eens gepit in een hangmat.
- Hij/Zij/Het heeft vorige week gepit op het strand.
- Wij hebben samen gepit tijdens de vakantie.
- Jullie hebben al veel gepit in verschillende hotels.