plunderen

Conjugations List of Plunderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikplunderplunderdeheb geplunderd
jij, je, uplundertplunderdehebt geplunderd
hij, zij, hetplundertplunderdeheeft geplunderd
wijplunderenplunderdenhebben geplunderd
jullieplunderenplunderdenhebben geplunderd
zij, zeplunderenplunderdenhebben geplunderd

Presens
Beta

Example presens sentences for Plunderen with some of the pronouns.

  • De piraten plunderen het schip.
  • De bendeleden plunderen de bank.
  • De vandalen plunderen de winkels in de stad.
  • De indringers plunderen het dorp.
  • De dieven plunderen de juwelierszaak.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Plunderen with some of the pronouns.

  • Vroeger plunderden de piraten vaak schepen.
  • Toen ik jong was, plunderden we soms de appelboomgaard.
  • In de middeleeuwen plunderden krijgsheren hele dorpen.
  • Tijdens de rellen plunderden relschoppers de supermarkt.
  • De vikingen plunderden vele kustplaatsen in Europa.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Plunderen with some of the pronouns.

  • De piraten hebben het schip geplunderd.
  • De bendeleden hebben de bank geplunderd.
  • De vandalen hebben de winkels in de stad geplunderd.
  • De indringers hebben het dorp geplunderd.
  • De dieven hebben de juwelierszaak geplunderd.