pooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pooi | pooide | heb gepooid |
jij, je, u | pooit | pooide | hebt gepooid |
hij, zij, het | pooit | pooide | heeft gepooid |
wij | pooien | pooiden | hebben gepooid |
jullie | pooien | pooiden | hebben gepooid |
zij, ze | pooien | pooiden | hebben gepooid |
PresensBeta
Example presens sentences for Pooien with some of the pronouns.
- Ik pooi elke dag mijn tuin.
- Jij pooit de bloemen in de vaas.
- Hij/Zij pooit het gras in de tuin.
- Wij pooien de aarde in de moestuin.
- Zij pooien de bollen in de grond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pooien with some of the pronouns.
- Ik pood vroeger altijd in de tuin.
- Jij pood de bloemen gisteren.
- Hij/Zij pood het gras regelmatig.
- Wij pooden de aarde in de moestuin vorig jaar.
- Zij poodden de bollen in de grond vorige maand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pooien with some of the pronouns.
- Ik heb gepooid in de achtertuin.
- Jij hebt de bloemen gepooid.
- Hij/Zij heeft het gras gepooid.
- Wij hebben de aarde gepooid in de moestuin.
- Zij hebben de bollen gepooid in de grond.