preluderen

Conjugations List of Preluderen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpreludeerpreludeerdeheb gepreludeerd
jij, je, upreludeertpreludeerdehebt gepreludeerd
hij, zij, hetpreludeertpreludeerdeheeft gepreludeerd
wijpreluderenpreludeerdenhebben gepreludeerd
julliepreluderenpreludeerdenhebben gepreludeerd
zij, zepreluderenpreludeerdenhebben gepreludeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Preluderen with some of the pronouns.

  • Ik preludeer elke ochtend voordat ik ga werken.
  • Jij preludeert graag op de piano in je vrije tijd.
  • Hij preludeert op zijn gitaar voor het optreden begint.
  • Zij preludeert met haar stem voordat ze gaat zingen.
  • Wij preluderen vaak samen als we muziek maken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Preluderen with some of the pronouns.

  • Vroeger preludeerde ik vaak op de piano in mijn jeugd.
  • Jij preludeerde altijd met passie toen je jonger was.
  • Hij preludeerde regelmatig in de oude concertzaal.
  • Zij preludeerde vroeger met haar broer als ze samen musiceerden.
  • Wij preludeerden elke avond voordat we naar bed gingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Preluderen with some of the pronouns.

  • Ik heb gepreludeerd voordat het concert begon.
  • Jij hebt al veel gepreludeerd sinds je lessen begon te volgen.
  • Hij heeft in verschillende stijlen gepreludeerd tijdens zijn carrière.
  • Zij heeft prachtig gepreludeerd op het podium gisteravond.
  • Wij hebben samen gepreludeerd voor het publiek.