preserveren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | preserveer | preserveerde | heb gepreserveerd |
jij, je, u | preserveert | preserveerde | hebt gepreserveerd |
hij, zij, het | preserveert | preserveerde | heeft gepreserveerd |
wij | preserveren | preserveerden | hebben gepreserveerd |
jullie | preserveren | preserveerden | hebben gepreserveerd |
zij, ze | preserveren | preserveerden | hebben gepreserveerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Preserveren with some of the pronouns.
- Ik preserveer groenten voor de winter.
- Jij preserveert het fruit in glazen potten.
- Hij/Zij preserveert voedsel om het langer houdbaar te maken.
- Wij preserveren ons voedsel op traditionele wijze.
- Jullie preserveeren graag zelfgemaakte jam.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Preserveren with some of the pronouns.
- Vroeger preserveerde ik groenten voor de winter.
- Jij preserveerde altijd het fruit in glazen potten.
- Hij/Zij preserveerde voedsel om het langer houdbaar te maken.
- Wij preserveerden ons voedsel vroeger op traditionele wijze.
- Jullie preserveerden graag zelfgemaakte jam.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Preserveren with some of the pronouns.
- Ik heb groenten gepreserveerd voor de winter.
- Jij hebt het fruit in glazen potten gepreserveerd.
- Hij/Zij heeft voedsel gepreserveerd om het langer houdbaar te maken.
- Wij hebben ons voedsel op traditionele wijze gepreserveerd.
- Jullie hebben graag zelfgemaakte jam gepreserveerd.