remigreren

Conjugations List of Remigreren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikremigreerremigreerdeben geremigreerd
jij, je, uremigreertremigreerdebent geremigreerd
hij, zij, hetremigreertremigreerdeis geremigreerd
wijremigrerenremigreerdenzijn geremigreerd
jullieremigrerenremigreerdenzijn geremigreerd
zij, zeremigrerenremigreerdenzijn geremigreerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Remigreren with some of the pronouns.

  • Ik remigreer naar Nederland volgende maand.
  • Hij remigreert naar zijn geboorteland na jaren in het buitenland te hebben gewoond.
  • Wij remigreren, omdat we ons thuisland missen.
  • Jullie remigreren binnenkort om dichter bij jullie familie te zijn.
  • De mensen besluiten te remigreren vanwege de betere carrièremogelijkheden.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Remigreren with some of the pronouns.

  • Vroeger remigreerde ik regelmatig naar Nederland voor familiebezoeken.
  • Hij remigreerde vaak naar zijn geboorteland voordat hij zich definitief vestigde in het buitenland.
  • Wij remigreerden meerdere keren voordat we uiteindelijk weer permanent in ons thuisland gingen wonen.
  • Jullie remigreerden een paar keer voordat jullie zich weer vestigden in jullie geboorteland.
  • De mensen remigreerden herhaaldelijk totdat ze zich opnieuw in hun oorspronkelijke land vestigden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Remigreren with some of the pronouns.

  • Ik ben vorig jaar naar Nederland geremigreerd.
  • Hij heeft eindelijk de stap gezet en is naar zijn geboorteland geremigreerd.
  • Wij zijn na lange tijd in het buitenland te hebben gewoond, teruggeremigreerd.
  • Jullie zijn onlangs naar jullie thuisland geremigreerd.
  • De mensen zijn met succes naar hun oorspronkelijke land geremigreerd.