repatriëren

Conjugations List of Repatriëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrepatrieerrepatrieerdeheb gerepatrieerd
jij, je, urepatrieertrepatrieerdehebt gerepatrieerd
hij, zij, hetrepatrieertrepatrieerdeheeft gerepatrieerd
wijrepatriërenrepatrieerdenhebben gerepatrieerd
jullierepatriërenrepatrieerdenhebben gerepatrieerd
zij, zerepatriërenrepatrieerdenhebben gerepatrieerd

Presens

Example presens sentences for Repatriëren with some of the pronouns.

  • Ik repatrieer
  • Jij repatrieert
  • Hij/Zij/Het repatrieert
  • Wij repatriëren
  • Jullie repatriëren

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Repatriëren with some of the pronouns.

  • Ik repatrieerde
  • Jij repatrieerde
  • Hij/Zij/Het repatrieerde
  • Wij repatrieerden
  • Jullie repatrieerden

Perfectum

Example perfectum sentences for Repatriëren with some of the pronouns.

  • Ik heb gerepatrieerd
  • Jij hebt gerepatrieerd
  • Hij/Zij/Het heeft gerepatrieerd
  • Wij hebben gerepatrieerd
  • Jullie hebben gerepatrieerd