ritselen

Conjugations List of Ritselen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikritselritseldeheb geritseld
jij, je, uritseltritseldehebt geritseld
hij, zij, hetritseltritseldeheeft geritseld
wijritselenritseldenhebben geritseld
jullieritselenritseldenhebben geritseld
zij, zeritselenritseldenhebben geritseld

Presens
Beta

Example presens sentences for Ritselen with some of the pronouns.

  • Ik ritsel geld om rond te komen.
  • Jij ritselt altijd de beste deals.
  • Hij ritselt informatie voor zijn onderzoek.
  • Zij ritselen cadeautjes voor de kinderen.
  • Wij ritselen kaartjes voor het concert.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ritselen with some of the pronouns.

  • Vroeger ritselde ik geld om rond te komen.
  • Jij ritselde altijd de beste deals in het verleden.
  • Hij ritselde informatie voor zijn onderzoek vorig jaar.
  • Zij ritselden cadeautjes voor de kinderen tijdens de vakantie.
  • Wij ritselden kaartjes voor het concert enkele maanden geleden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ritselen with some of the pronouns.

  • Ik heb geld geritseld om rond te komen.
  • Jij hebt altijd de beste deals geritseld.
  • Hij heeft informatie geritseld voor zijn onderzoek.
  • Zij hebben cadeautjes geritseld voor de kinderen.
  • Wij hebben kaartjes geritseld voor het concert.