rodelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rodel | rodelde | heb gerodeld |
jij, je, u | rodelt | rodelde | hebt gerodeld |
hij, zij, het | rodelt | rodelde | heeft gerodeld |
wij | rodelen | rodelden | hebben gerodeld |
jullie | rodelen | rodelden | hebben gerodeld |
zij, ze | rodelen | rodelden | hebben gerodeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Rodelen with some of the pronouns.
- Ik rodel over mijn collega's.
- Jij roddelt altijd over anderen.
- Hij/zij roddelt graag over beroemdheden.
- Wij roddelen soms over de buurtbewoners.
- Zij roddelen te veel in de klas.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rodelen with some of the pronouns.
- Vroeger roddelde ik veel meer dan nu.
- Toen jij binnenkwam, waren we aan het roddelen.
- Hij/zij roddelde voortdurend over zijn buurman.
- Wij roddelden over onze vakantieplannen.
- Zij roddelden over de roddels die ze hadden gehoord.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rodelen with some of the pronouns.
- Ik heb geroddeld over het feest van gisteren.
- Jij bent al eens betrapt op roddelen.
- Hij/zij heeft vaak geroddeld over zijn collega's.
- Wij hebben nooit over jou geroddeld.
- Zij hebben eindelijk gestopt met roddelen.