rondploeteren

Conjugations List of Rondploeteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikploeter rondploeterde rondheb rondgeploeterd
jij, je, uploetert rondploeterde rondhebt rondgeploeterd
hij, zij, hetploetert rondploeterde rondheeft rondgeploeterd
wijploeteren rondploeterden rondhebben rondgeploeterd
jullieploeteren rondploeterden rondhebben rondgeploeterd
zij, zeploeteren rondploeterden rondhebben rondgeploeterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Rondploeteren with some of the pronouns.

  • Ik rondploeter in mijn werk
  • Jij rondploetert tijdens het studeren
  • Hij/Zij rondploetert met de afwas
  • Wij rondploeteren in de tuin
  • Zij rondploeteren op de fiets

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rondploeteren with some of the pronouns.

  • Ik rondploeterde altijd in mijn werk
  • Jij rondploeterde vaak tijdens het studeren
  • Hij/Zij rondploeterde vroeger met de afwas
  • Wij rondploeterden regelmatig in de tuin
  • Zij rondploeterden soms op de fiets

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rondploeteren with some of the pronouns.

  • Ik heb rondgeploeterd in mijn werk
  • Jij hebt tijdens het studeren rondgeploeterd
  • Hij/Zij heeft rondgeploeterd met de afwas
  • Wij hebben in de tuin rondgeploeterd
  • Zij hebben op de fiets rondgeploeterd