ronken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ronk | ronkte | heb geronkt |
jij, je, u | ronkt | ronkte | hebt geronkt |
hij, zij, het | ronkt | ronkte | heeft geronkt |
wij | ronken | ronkten | hebben geronkt |
jullie | ronken | ronkten | hebben geronkt |
zij, ze | ronken | ronkten | hebben geronkt |
Presens
Example presens sentences for Ronken with some of the pronouns.
- De motor ronkt luid tijdens het stationair draaien.
- Katten kunnen soms ronken als ze tevreden zijn.
- Mijn buurman ronkt altijd tijdens het slapen.
- De oude auto begint te ronken wanneer hij wordt gestart.
- Wanneer ik verkouden ben, beginnen mijn sinussen te ronken.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Ronken with some of the pronouns.
- Toen ik jonger was, ronkte ik vaak bij het slapen.
- Vroeger ronkte de oude tractor elke ochtend op het veld.
- Toen we naar bed gingen, ronkte de airconditioning luid in de kamer.
- Tijdens het kamperen in het bos hoorden we de wind door de bomen ronken.
- In mijn jeugd ronkte mijn vaders oude bromfiets door de straten.
Perfectum
Example perfectum sentences for Ronken with some of the pronouns.
- Ik heb gisteravond een kat horen ronken in de tuin.
- Hij heeft zijn motor vorige week gerepareerd en nu ronkt hij niet meer.
- We hebben allemaal genoten van het concert waar de basgitaar ronkte.
- Ze heeft haar neus laten corrigeren omdat die altijd ronkte.
- Hebben jullie ooit een snurkende persoon in het vliegtuig gehoord? Dat was ik!