rooien
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rooi | rooide | heb gerooid |
jij, je, u | rooit | rooide | hebt gerooid |
hij, zij, het | rooit | rooide | heeft gerooid |
wij | rooien | rooiden | hebben gerooid |
jullie | rooien | rooiden | hebben gerooid |
zij, ze | rooien | rooiden | hebben gerooid |
PresensBeta
Example presens sentences for Rooien with some of the pronouns.
- Ik rooi de aardappelen in de tuin.
- Jij rooit de wortels uit de grond.
- Hij rooit de bomen in het bos.
- Zij rooien de bieten op het veld.
- Wij rooien de uien voor de markt.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rooien with some of the pronouns.
- Vroeger rooide ik de aardappelen met de hand.
- Toen rooide jij de wortels elke herfst.
- Hij rooide altijd de bomen in zijn eigen tuin.
- Zij rooide vroeger de bieten samen met haar familie.
- Wij rooide vroeger de uien op zaterdagochtend.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rooien with some of the pronouns.
- Ik heb de aardappelen gerooid.
- Jij hebt de wortels gerooid.
- Hij heeft de bomen gerooid.
- Zij hebben de bieten gerooid.
- Wij hebben de uien gerooid.