schaffelen

Conjugations List of Schaffelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschaffelschaffeldeheb geschaffeld
jij, je, uschaffeltschaffeldehebt geschaffeld
hij, zij, hetschaffeltschaffeldeheeft geschaffeld
wijschaffelenschaffeldenhebben geschaffeld
jullieschaffelenschaffeldenhebben geschaffeld
zij, zeschaffelenschaffeldenhebben geschaffeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Schaffelen with some of the pronouns.

  • Ik schaffel elke dag in mijn tuin.
  • Jij schaffelt graag in de keuken.
  • Hij schaffelt met plezier in zijn werkplaats.
  • Zij schaffelt het gras in de achtertuin.
  • Wij schaffelen vaak tijdens onze wandelingen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schaffelen with some of the pronouns.

  • Vroeger schaffelde ik altijd in de tuin.
  • Toen ik jong was, schaffelde ik regelmatig in de keuken.
  • Hij schaffelde vrolijk in zijn jeugd.
  • Zij schaffelde het gras terwijl ik naar school ging.
  • Wij schaffelden elke zomer op het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schaffelen with some of the pronouns.

  • Ik heb geschaffeld in de achtertuin.
  • Jij bent al eerder aan het schaffelen geweest.
  • Hij heeft gisteren geschaffeld in de werkplaats.
  • Zij heeft het gras geschaffeld terwijl ik kookte.
  • Wij hebben samen geschaffeld tijdens de vakantie.