aantelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | teel aan | teelde aan | heb aangeteeld |
jij, je, u | teelt aan | teelde aan | hebt aangeteeld |
hij, zij, het | teelt aan | teelde aan | heeft aangeteeld |
wij | telen aan | teelden aan | hebben aangeteeld |
jullie | telen aan | teelden aan | hebben aangeteeld |
zij, ze | telen aan | teelden aan | hebben aangeteeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Aantelen with some of the pronouns.
- Ik tel aan bij het evenement.
- Jij telt aan voor de wedstrijd.
- Hij telt aan bij de groep.
- Wij tellen aan op de vergadering.
- Zij tellen aan voor de reis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Aantelen with some of the pronouns.
- Ik aantelde vroeger erg vaak.
- Jij aantelde elke dag in die periode.
- Hij aantelde regelmatig tijdens zijn studie.
- Wij aantelden altijd op zaterdagavond.
- Zij aantelden vorig jaar veel bij evenementen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Aantelen with some of the pronouns.
- Ik heb aangeaanteld op het feestje.
- Jij hebt aangeaanteld bij de presentatie.
- Hij heeft aangeaanteld tijdens de training.
- Wij hebben aangeaanteld voor de cursus.
- Zij hebben aangeaanteld op de conferentie.