schavielen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schaviel | schavielde | heb geschavield |
jij, je, u | schavielt | schavielde | hebt geschavield |
hij, zij, het | schavielt | schavielde | heeft geschavield |
wij | schavielen | schavielden | hebben geschavield |
jullie | schavielen | schavielden | hebben geschavield |
zij, ze | schavielen | schavielden | hebben geschavield |
Presens
Example presens sentences for Schavielen with some of the pronouns.
- Ik schaviel regelmatig mijn houten meubels.
- Jij schavielt de verf van de muur af.
- Hij schavielt het hout zorgvuldig met een schuurpapier.
- Wij schavielen de oude verflaag eraf voordat we schilderen.
- Jullie schavielen de ruwe randjes van het hout glad.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Schavielen with some of the pronouns.
- Vroeger schavielde ik vaak mijn meubels op zondagmiddag.
- Toen we jong waren, schavielden we samen houten speelgoed.
- Hij schavielde altijd het hout voordat hij ging verven.
- In die tijd schavielden we alle kozijnen in het huis.
- Als kind schavielde ik graag aan stukken drijfhout op het strand.
Perfectum
Example perfectum sentences for Schavielen with some of the pronouns.
- Ik heb geschavield om het oppervlak gladder te maken.
- Jij hebt de tafel geschavield en nu is hij mooi glad.
- Hij heeft het hout geschavield voor een betere afwerking.
- Wij hebben de vloer geschavield voordat we hem lakken.
- Jullie hebben de beschadigde plekken geschavield en gerepareerd.