schofferen

Conjugations List of Schofferen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikschoffeerschoffeerdeheb geschoffeerd
jij, je, uschoffeertschoffeerdehebt geschoffeerd
hij, zij, hetschoffeertschoffeerdeheeft geschoffeerd
wijschofferenschoffeerdenhebben geschoffeerd
jullieschofferenschoffeerdenhebben geschoffeerd
zij, zeschofferenschoffeerdenhebben geschoffeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Schofferen with some of the pronouns.

  • Ik schoffeer mijn collega niet.
  • Jij schoffeert de klanten vaak.
  • Hij schoffeert iedereen met zijn opmerkingen.
  • Zij schofferen de gasten met hun onbeleefde gedrag.
  • Wij schofferen nooit onze docenten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Schofferen with some of the pronouns.

  • Ik schoffeerde mijn collega vroeger regelmatig.
  • Jij schoffeerde de klanten altijd wanneer je gestrest was.
  • Hij schoffeerde iedereen in het verleden met zijn kwetsende woorden.
  • Zij schoffeerden de gasten vaak tijdens het vorige evenement.
  • Wij schoffeerden nooit onze docenten toen we op school zaten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Schofferen with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn collega geschoffeerd.
  • Jij hebt de klanten vaak geschoffeerd.
  • Hij heeft iedereen geschoffeerd met zijn opmerkingen.
  • Zij hebben de gasten geschoffeerd met hun onbeleefde gedrag.
  • Wij hebben nooit onze docenten geschoffeerd.