schuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schuur | schuurde | heb geschuurd |
jij, je, u | schuurt | schuurde | hebt geschuurd |
hij, zij, het | schuurt | schuurde | heeft geschuurd |
wij | schuren | schuurden | hebben geschuurd |
jullie | schuren | schuurden | hebben geschuurd |
zij, ze | schuren | schuurden | hebben geschuurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Schuren with some of the pronouns.
- Ik schuur de tafel voor het schilderen.
- Jij schuurt je schoenen voordat je ze poetst.
- Hij schuurt de muur om hem glad te maken.
- Zij schuurt de vloer elke week.
- Wij schuren het hout voor het schuren.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schuren with some of the pronouns.
- Vroeger schuurde ik de tafel voor het schilderen.
- Toen schuurde jij je schoenen voordat je ze poetste.
- Hij schuurde de muur om hem glad te maken.
- Zij schuurden de vloer elke week.
- Wij schuurden het hout voor het schuren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schuren with some of the pronouns.
- Ik heb de tafel geschuurd voordat ik begon met schilderen.
- Jij hebt je schoenen geschuurd voordat je ze poetste.
- Hij heeft de muur geschuurd om hem glad te maken.
- Zij heeft de vloer elke week geschuurd.
- Wij hebben het hout geschuurd voor het schuren.