separeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | separeer | separeerde | heb gesepareerd |
jij, je, u | separeert | separeerde | hebt gesepareerd |
hij, zij, het | separeert | separeerde | heeft gesepareerd |
wij | separeren | separeerden | hebben gesepareerd |
jullie | separeren | separeerden | hebben gesepareerd |
zij, ze | separeren | separeerden | hebben gesepareerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Separeren with some of the pronouns.
- Ik scheid de afvalstoffen in verschillende bakken.
- Jij scheidt het glas en plastic apart.
- Hij/zij scheidt de compost van het tuinafval.
- Wij scheiden papier en karton voor recycling.
- Jullie scheiden het metaal van de rest van het afval.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Separeren with some of the pronouns.
- Vroeger scheidde ik de afvalstoffen niet zo nauwkeurig.
- Toen jij het glas en plastic scheidde, hielp ik altijd.
- Zij scheidde de compost van het tuinafval regelmatig.
- In die tijd scheidden wij papier en karton met de hand.
- Jullie scheidden het metaal van de rest van het afval elke week.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Separeren with some of the pronouns.
- Ik heb de afvalstoffen gescheiden in verschillende bakken.
- Jij hebt het glas en plastic apart gescheiden.
- Hij/zij heeft de compost van het tuinafval gescheiden.
- Wij hebben papier en karton gescheiden voor recycling.
- Jullie hebben het metaal van de rest van het afval gescheiden.