simplificeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | simplificeer | simplificeerde | heb gesimplificeerd |
jij, je, u | simplificeert | simplificeerde | hebt gesimplificeerd |
hij, zij, het | simplificeert | simplificeerde | heeft gesimplificeerd |
wij | simplificeren | simplificeerden | hebben gesimplificeerd |
jullie | simplificeren | simplificeerden | hebben gesimplificeerd |
zij, ze | simplificeren | simplificeerden | hebben gesimplificeerd |
Presens
Example presens sentences for Simplificeren with some of the pronouns.
- Ik simplificeer de lesstof voor mijn studenten.
- Jij simplificeert complexe informatie voor anderen.
- Hij/Zij simplificeert het proces om het makkelijker te maken.
- Wij simplificeren de werkwijze voor een efficiëntere aanpak.
- Zij simplificeren de inhoud van het boek voor een breder publiek.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Simplificeren with some of the pronouns.
- Vroeger simplificeerde ik de complexe materie voor mijn studenten.
- Vroeger vereenvoudigde jij de ingewikkelde concepten voor anderen.
- Vroeger simplificeerde hij/zij het proces om het toegankelijker te maken.
- Vroeger simplificeerden wij de instructies voor een betere uitvoering.
- Vroeger vereenvoudigden zij de taakomschrijving voor meer helderheid.
Perfectum
Example perfectum sentences for Simplificeren with some of the pronouns.
- Ik heb de informatie gesimplificeerd voor beter begrip.
- Jij hebt het probleem vereenvoudigd door het te analyseren.
- Hij/Zij heeft de presentatie versimpeld voor een duidelijker overzicht.
- Wij hebben de procedure vereenvoudigd om tijd te besparen.
- Zij hebben de regels eenvoudiger gemaakt voor iedereen.