skilopen

Conjugations List of Skilopen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikloop skiliep skiheb skigelopen
jij, je, uloopt skiliep skihebt skigelopen
hij, zij, hetloopt skiliep skiheeft skigelopen
wijlopen skiliepen skihebben skigelopen
jullielopen skiliepen skihebben skigelopen
zij, zelopen skiliepen skihebben skigelopen

Presens
Beta

Example presens sentences for Skilopen with some of the pronouns.

  • Ik skiloop graag in de bergen.
  • Jij skiloopt snel naar beneden.
  • Hij skiloopt met zijn vrienden.
  • Zij skiloopt elke winter in Oostenrijk.
  • Wij skiloopen vaak op zondagochtend.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Skilopen with some of the pronouns.

  • Vroeger skiloop ik altijd in Nederland.
  • Toen was jij vaak aan het skilopen.
  • Hij skiloopte elk jaar tijdens zijn vakantie.
  • Zij skiloopten samen in de Franse Alpen.
  • Wij skiloopen regelmatig op de indoorbaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Skilopen with some of the pronouns.

  • Ik heb geskilopen in Zwitserland.
  • Jij bent naar Frankrijk geskilopen.
  • Hij heeft al veel geskilopen in de Alpen.
  • Zij is vorige week geskilopen in ItaliĆ«.
  • Wij hebben samen geskilopen in Duitsland.