snorken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snork | snorkte | heb gesnorkt |
jij, je, u | snorkt | snorkte | hebt gesnorkt |
hij, zij, het | snorkt | snorkte | heeft gesnorkt |
wij | snorken | snorkten | hebben gesnorkt |
jullie | snorken | snorkten | hebben gesnorkt |
zij, ze | snorken | snorkten | hebben gesnorkt |
PresensBeta
Example presens sentences for Snorken with some of the pronouns.
- Ik snorkel tijdens mijn vakantie.
- Jij snurkt luid tijdens het slapen.
- Hij of zij snorkt graag in de zee.
- We snorkelen vaak in tropische wateren.
- Jullie snorkelen met plezier in het heldere water.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Snorken with some of the pronouns.
- Ik snorkelde regelmatig toen ik jonger was.
- Jij snurkte luider dan iemand anders.
- Hij of zij snorkelde altijd langs de kust.
- We snorkelden samen tijdens die onvergetelijke reis.
- Jullie snorkelden vaak in het kristalheldere water van de Middellandse Zee.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Snorken with some of the pronouns.
- Ik heb gesnorkeld op mijn vorige reis.
- Jij bent gaan snorkelen in de Caribische Zee.
- Hij of zij heeft gesnorkeld bij het koraalrif.
- We zijn eerder gesnorkeld in Thailand.
- Jullie hebben veel gesnorkeld tijdens jullie laatste vakantie.