snuiven
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snuif | snoof | heb gesnoven |
jij, je, u | snuift | snoof | hebt gesnoven |
hij, zij, het | snuift | snoof | heeft gesnoven |
wij | snuiven | snoven | hebben gesnoven |
jullie | snuiven | snoven | hebben gesnoven |
zij, ze | snuiven | snoven | hebben gesnoven |
PresensBeta
Example presens sentences for Snuiven with some of the pronouns.
- Ik snuif de geur van bloemen op.
- Jij snuift vaak cocaïne.
- Hij snuift het poeder door zijn neus.
- Wij snuiven frisse zeelucht tijdens onze vakantie.
- Zij snuiven de aroma's van verse koffiebonen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Snuiven with some of the pronouns.
- Ik snoof de geuren van de markt op toen ik langs liep.
- Jij snoof vroeger altijd lijm op.
- Hij snoof diep voordat hij aan zijn presentatie begon.
- Wij snoven met volle teugen de boslucht in.
- Zij snoven intensief aan de wietgeur in de coffeeshop.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Snuiven with some of the pronouns.
- Ik heb gisteravond cocaïne gesnoven.
- Jij bent al eens aan drugs gesnoven, toch?
- Hij heeft vroeger vaak tabak gesnoven.
- Wij hebben de geur van lavendel gesnoven in Frankrijk.
- Zij zijn nog nooit bloemen gesnoven.