sportvissen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sportvis | sportviste | heb gesportvist |
jij, je, u | sportvist | sportviste | hebt gesportvist |
hij, zij, het | sportvist | sportviste | heeft gesportvist |
wij | sportvissen | sportvisten | hebben gesportvist |
jullie | sportvissen | sportvisten | hebben gesportvist |
zij, ze | sportvissen | sportvisten | hebben gesportvist |
PresensBeta
Example presens sentences for Sportvissen with some of the pronouns.
- Ik vis regelmatig in mijn vrije tijd.
- Hij vist graag in de rivier achter zijn huis.
- Wij vissen samen op zondagochtend.
- Jullie vissen vaak in dit meer, toch?
- Zij vissen altijd met geduld en precisie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Sportvissen with some of the pronouns.
- Vroeger sportviste ik elke vakantie met mijn vader.
- Toen we jonger waren, sportvisten we elk weekend in dit meer.
- Hij ving altijd kleine visjes als we hier vroeger kwamen.
- In die tijd sportvisten jullie bijna dagelijks.
- Zij sportvisten regelmatig toen ze nog in Nederland woonden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Sportvissen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gesportvist in de Noordzee.
- Hij heeft al vele grote vissen gevangen.
- Wij hebben vorige zomer veel gesportvist in Frankrijk.
- Jullie hebben een paar uur geleden sportvissen uitgeprobeerd.
- Zij hebben vaker in deze rivier gesportvist.