tappelen

Conjugations List of Tappelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktappeltappeldeheb getappeld
jij, je, utappelttappeldehebt getappeld
hij, zij, hettappelttappeldeheeft getappeld
wijtappelentappeldenhebben getappeld
jullietappelentappeldenhebben getappeld
zij, zetappelentappeldenhebben getappeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Tappelen with some of the pronouns.

  • Ik tapel
  • Jij tapelt
  • Hij/Zij/Het tapelt
  • Wij tappelen
  • Jullie tappelen

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tappelen with some of the pronouns.

  • Ik tapelde
  • Jij tapelde
  • Hij/Zij/Het tapelde
  • Wij tapelden
  • Jullie tapelden

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tappelen with some of the pronouns.

  • Ik heb getappeld
  • Jij hebt getappeld
  • Hij/Zij/Het heeft getappeld
  • Wij hebben getappeld
  • Jullie hebben getappeld