tolereren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tolereer | tolereerde | heb getolereerd |
jij, je, u | tolereert | tolereerde | hebt getolereerd |
hij, zij, het | tolereert | tolereerde | heeft getolereerd |
wij | tolereren | tolereerden | hebben getolereerd |
jullie | tolereren | tolereerden | hebben getolereerd |
zij, ze | tolereren | tolereerden | hebben getolereerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Tolereren with some of the pronouns.
- Ik tolereer geen onbeleefd gedrag in mijn klas.
- De school tolereert geen te laat komen.
- Jij tolereert geen discriminatie.
- Wij tolereren geen geweld op school.
- Zij tolereren geen roken in het gebouw.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tolereren with some of the pronouns.
- Ik tolereerde altijd onbeleefd gedrag in mijn klas.
- De school tolereerde vroeger te laat komen.
- Jij tolereerde geen discriminatie in het verleden.
- Wij tolereerden nooit geweld op school.
- Zij tolereerden vroeger roken in het gebouw.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tolereren with some of the pronouns.
- Ik heb onbeleefd gedrag in mijn klas getolereerd.
- De school heeft te laat komen niet getolereerd.
- Jij hebt discriminatie niet getolereerd.
- Wij hebben geen geweld op school getolereerd.
- Zij hebben roken in het gebouw niet getolereerd.