opvissen

Conjugations List of Opvissen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikvis opviste opheb opgevist
jij, je, uvist opviste ophebt opgevist
hij, zij, hetvist opviste opheeft opgevist
wijvissen opvisten ophebben opgevist
jullievissen opvisten ophebben opgevist
zij, zevissen opvisten ophebben opgevist

Presens
Beta

Example presens sentences for Opvissen with some of the pronouns.

  • Ik vis de verloren sleutel op uit het water.
  • Jij vist regelmatig in de rivier op.
  • Hij/Zij vist graag naar complimenten.
  • Wij vissen samen op karpers in het meer.
  • Jullie vissen altijd op dezelfde plekken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opvissen with some of the pronouns.

  • Vroeger viste ik vaak in de zee op.
  • Toen ik jong was, viste jij altijd in de vijver op.
  • Hij/Zij viste gisteren naar antwoorden op zijn vragen.
  • Wij visten elke zomer op forellen in de rivier.
  • Jullie visten vorige maand op krabben aan de kust.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opvissen with some of the pronouns.

  • Ik heb de verloren sleutel opgevist uit het water.
  • Jij hebt regelmatig in de rivier opgevist.
  • Hij/Zij heeft graag naar complimenten gevist.
  • Wij hebben samen op karpers gevist in het meer.
  • Jullie hebben altijd op dezelfde plekken gevist.