terugkrijgen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | krijg terug | kreeg terug | heb teruggekregen |
jij, je, u | krijgt terug | kreeg terug | hebt teruggekregen |
hij, zij, het | krijgt terug | kreeg terug | heeft teruggekregen |
wij | krijgen terug | kregen terug | hebben teruggekregen |
jullie | krijgen terug | kregen terug | hebben teruggekregen |
zij, ze | krijgen terug | kregen terug | hebben teruggekregen |
Presens
Example presens sentences for Terugkrijgen with some of the pronouns.
- Ik krijg mijn boek terug van mijn vriend.
- Jij krijgt je geld terug van de winkel.
- Hij krijgt zijn sleutels terug van de buurman.
- Zij krijgen hun bagage terug op het vliegveld.
- We krijgen onze resultaten terug van de leraar.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Terugkrijgen with some of the pronouns.
- Ik kreeg mijn gestolen tas terug van de politie.
- Jij kreeg je verloren telefoon terug van een eerlijke vinder.
- Hij kreeg zijn zoekgeraakte documenten terug van het kantoor.
- Zij kreeg haar beschadigde auto terug na reparatie.
- We kregen onze vermiste kat uiteindelijk terug.
Perfectum
Example perfectum sentences for Terugkrijgen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn verloren portemonnee teruggekregen.
- Jij hebt je gestolen fiets teruggekregen.
- Hij heeft zijn verloren paspoort teruggekregen.
- Zij heeft haar verdwenen sieraden teruggekregen.
- We hebben onze geleende boeken teruggekregen.