tritureren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | tritureer | tritureerde | heb getritureeerd |
jij, je, u | tritureert | tritureerde | hebt getritureeerd |
hij, zij, het | tritureert | tritureerde | heeft getritureeerd |
wij | tritureren | tritureerden | hebben getritureeerd |
jullie | tritureren | tritureerden | hebben getritureeerd |
zij, ze | tritureren | tritureerden | hebben getritureeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Tritureren with some of the pronouns.
- Ik tritureer het voedsel voorzichtig.
- Jij tritureert de ingrediënten in de blender.
- Hij/Zij/Het tritureert de kruiden tot poeder.
- Wij tritureren de vruchten tot een gladde puree.
- Jullie tritureren de noten fijn met een vijzel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Tritureren with some of the pronouns.
- Ik tritureerde het voedsel voorzichtig.
- Jij tritureerde de ingrediënten in de blender.
- Hij/Zij/Het tritureerde de kruiden tot poeder.
- Wij tritureerden de vruchten tot een gladde puree.
- Jullie tritureerden de noten fijn met een vijzel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Tritureren with some of the pronouns.
- Ik heb het voedsel fijngetritureerd.
- Jij hebt de ingrediënten in de blender getritureerd.
- Hij/Zij/Het heeft de kruiden tot poeder getritureerd.
- Wij hebben de vruchten tot een gladde puree getritureerd.
- Jullie hebben de noten fijngetritureerd met een vijzel.