trompetteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | trompetter | trompetterde | heb getrompetterd |
jij, je, u | trompettert | trompetterde | hebt getrompetterd |
hij, zij, het | trompettert | trompetterde | heeft getrompetterd |
wij | trompetteren | trompetterden | hebben getrompetterd |
jullie | trompetteren | trompetterden | hebben getrompetterd |
zij, ze | trompetteren | trompetterden | hebben getrompetterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Trompetteren with some of the pronouns.
- Ik trompetter elke ochtend in het park.
- Jij trompettert graag tijdens feestjes.
- Hij trompettert met veel enthousiasme in het jazzorkest.
- Zij trompetteren samen in een muziekgroep.
- We trompetteren luid en trots tijdens de parade.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Trompetteren with some of the pronouns.
- Vroeger trompetterde ik in een harmonieorkest.
- Toen ik jong was, trompetterde ik elke dag na schooltijd.
- Hij trompetterde als professional tijdens concerten over de hele wereld.
- Zij trompetterden samen in een bekende brassband.
- Als kind trompetterden we altijd op verjaardagsfeestjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Trompetteren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren getrompetterd op het podium.
- Jij bent al eerder in een brassband gaan trompetteren.
- Hij heeft zijn solo perfect getrompetterd.
- Zij hebben vaak in verschillende landen getrompetterd.
- We zijn vorige week in de studio gaan trompetteren.