boerten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | boert | boertte | heb geboert |
jij, je, u | boert | boertte | hebt geboert |
hij, zij, het | boert | boertte | heeft geboert |
wij | boerten | boertten | hebben geboert |
jullie | boerten | boertten | hebben geboert |
zij, ze | boerten | boertten | hebben geboert |
PresensBeta
Example presens sentences for Boerten with some of the pronouns.
- Ik boer regelmatig op mijn vaders boerderij.
- Jij boert al jarenlang in dit gebied.
- Hij boert goed met zijn koeien en gewassen.
- Wij boeren samen met onze buren op het land.
- Zij boeren biologisch en gebruiken geen kunstmest.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Boerten with some of the pronouns.
- Vroeger boerde ik met mijn ouders op het platteland.
- Toen boerden jullie nog op die kleine boerderij.
- Hij boerde slecht tijdens de economische crisis.
- Wij boerden vroeger voornamelijk met melkkoeien.
- Zij boerden vredig op het rustige platteland.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Boerten with some of the pronouns.
- Ik heb geboerd op verschillende boerderijen voordat ik mijn eigen startte.
- Jij bent al vele jaren aan het boeren in deze streek.
- Hij heeft succesvol geboerd en veel winst gemaakt.
- Wij hebben gezamenlijk geboerd op een groot akkerland.
- Zij zijn gestopt met boeren en hebben hun grond verkocht.