uitgommen

Conjugations List of Uitgommen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikgom uitgomde uitheb uitgegomd
jij, je, ugomt uitgomde uithebt uitgegomd
hij, zij, hetgomt uitgomde uitheeft uitgegomd
wijgommen uitgomden uithebben uitgegomd
julliegommen uitgomden uithebben uitgegomd
zij, zegommen uitgomden uithebben uitgegomd

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitgommen with some of the pronouns.

  • Ik kom uit de klas.
  • Jij komt uit het huis.
  • Hij komt uit BelgiĆ«.
  • Zij komt uit een klein dorpje.
  • Wij komen uit hetzelfde land.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitgommen with some of the pronouns.

  • Vroeger kwam ik uit een klein stadje.
  • Toen kwam jij uit het buitenland.
  • Hij kwam altijd uit voor zijn mening.
  • Zij kwam uit een kunstzinnige familie.
  • Wij kwamen vaak uit bij dezelfde conclusie.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitgommen with some of the pronouns.

  • Ik ben uitgekomen uit de bioscoop.
  • Jij bent uitgekomen uit het ziekenhuis.
  • Hij is uitgekomen uit zijn comfortzone.
  • Zij is uitgekomen uit haar schulp.
  • Wij zijn uitgekomen uit de vergadering.