winteren

Conjugations List of Winteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknullnullnull
jij, je, unullnullnull
hij, zij, hetwintertwinterdeheeft gewinterd
wijnullnullnull
jullienullnullnull
zij, zenullnullnull

Presens
Beta

Example presens sentences for Winteren with some of the pronouns.

  • Ik winter in de Alpen.
  • Jij wintert graag in het buitenland.
  • Hij/zij/het wintert altijd in een warm klimaat.
  • Wij winteren vaak in gezellige chalets.
  • Jullie winteren dit jaar in ScandinaviĆ«.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Winteren with some of the pronouns.

  • Vroeger winterde ik altijd in Nederland.
  • Jij winterde als kind vaak bij je grootouders.
  • Hij/zij/het winterde lang in het zuiden van Spanje.
  • Wij winterden jarenlang in de Ardennen.
  • Jullie winterden regelmatig in Duitsland.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Winteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gewinterd in Oostenrijk.
  • Jij bent naar de bergen gewinterd.
  • Hij/zij/het heeft eerder in de Franse Alpen gewinterd.
  • Wij zijn vorig jaar in een skiresort gewinterd.
  • Jullie hebben al eens in Zwitserland gewinterd.