uitharden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | hard uit | hardde uit | heb uitgehard |
jij, je, u | hardt uit | hardde uit | hebt uitgehard |
hij, zij, het | hardt uit | hardde uit | heeft uitgehard |
wij | harden uit | hardden uit | hebben uitgehard |
jullie | harden uit | hardden uit | hebben uitgehard |
zij, ze | harden uit | hardden uit | hebben uitgehard |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitharden with some of the pronouns.
- Ik hard uithard.
- Jij hardt uithard.
- Hij/Zij hardt uithard.
- Wij harden uithard.
- Zij harden uithard.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitharden with some of the pronouns.
- Ik hardde uit.
- Jij hardde uit.
- Hij/Zij hardde uit.
- Wij hardden uit.
- Zij hardden uit.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitharden with some of the pronouns.
- Ik heb uitgehard.
- Jij hebt uitgehard.
- Hij/Zij heeft uitgehard.
- Wij hebben uitgehard.
- Zij hebben uitgehard.