fluoresceren

Conjugations List of Fluoresceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikfluoresceerfluoresceerdeheb gefluoresceerd
jij, je, ufluoresceertfluoresceerdehebt gefluoresceerd
hij, zij, hetfluoresceertfluoresceerdeheeft gefluoresceerd
wijfluorescerenfluoresceerdenhebben gefluoresceerd
julliefluorescerenfluoresceerdenhebben gefluoresceerd
zij, zefluorescerenfluoresceerdenhebben gefluoresceerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Fluoresceren with some of the pronouns.

  • De bloemen fluoresceren in het donker.
  • Ik fluoresceer onder ultraviolet licht.
  • Jij fluoresceert altijd op feestjes.
  • Hij/zij/het fluoresceert fel groen.
  • Wij fluoresceren regelmatig voor wetenschappelijke experimenten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Fluoresceren with some of the pronouns.

  • De bloemen fluoresceerden in het donker.
  • Ik fluoresceerde onder ultraviolet licht.
  • Jij fluoresceerde altijd op feestjes.
  • Hij/zij/het fluoresceerde fel groen.
  • Wij fluoresceerden regelmatig voor wetenschappelijke experimenten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Fluoresceren with some of the pronouns.

  • De bloemen hebben gefluoresceerd in het donker.
  • Ik heb onder ultraviolet licht gefluoresceerd.
  • Jij hebt altijd op feestjes gefluoresceerd.
  • Hij/zij/het heeft fel groen gefluoresceerd.
  • Wij hebben regelmatig voor wetenschappelijke experimenten gefluoresceerd.